Komende zondag morgen heeft de preek (de vierde in de zesdelige serie ‘Ontmoetingen met Mozes’) als thema ‘Vriendschap is geluk hebben’. Dat is ook de titel van een boekje dat ik op de plank heb staan van Hans Bouma. De flaptekst zegt:
Iets dat het leven wel bijzonder waardevol maakt, is vriendschap. Dat mensen elkaar ontdekken in hun ware gedaante, zich met elkaar verwant voelen, elkaar verheugen en inspireren – het geeft het bestaan een heel verrassende diepte.
Dat is inderdaad mooi. In de Mozesverhalen komt een passage voor waar we iets ontdekken van de vriendschap tussen God en Mozes. In de NBV-2004 is dat in de betreffende tekst (Exodus 33:11) helaas niet meer goed terug te zien: ‘De HEER sprak persoonlijk met Mozes, zoals een mens met een ander mens spreekt.’ Maar in de NBG-1951 staat het er zo: ‘En de HERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend.’
Zoals iemand spreekt met een vriend. Ik vind dat prachtig, zoals hier iets van de intimiteit, openheid, eerlijkheid zichtbaar wordt die er blijkbaar ook kan en mag zijn tussen God en een mens. Maar kan en mag het eigenlijk wel? Vriendschap met God? In de kerk wordt nogal eens gewaarschuwd voor een geloofsbeleving waarin God of Jezus als ‘vriendje’ wordt gezien. Die waarschuwing mag ook wel klinken (hoewel ik het altijd wat unfair vindt om het verkleinwoordje vriendje dan te gebruiken), omdat er meer gezegd moet worden. God is ook: Heer, Koning, Heilige God, Machtige, Hoogverhevene, Ontzagwekkende.
En toch: vriendschap met God is ook een Bijbelse weg die we mogen leren gaan. Misschien is de waarschuwing daartegen niet alleen een pleidooi om recht te doen aan God heiligheid maar ook een uitdrukking van angst voor intimiteit en eerlijkheid in onze omgang met God?